Algemeen
Een kind met DCD heeft moeite met
- het leren van nieuwe bewegingen en activiteiten
- het precies sturen en uitvoeren van bewegingen
Hierdoor kan een kind gewone dingen minder makkelijk doen dan kinderen van dezelfde leeftijd. Of hij of zij doet het minder precies.
DCD is de afkorting van Developmental Coordination Disorder. Dit betekent: stoornis in de ontwikkeling van coördinatie.
Symptomen
Het kind beweegt anders dan andere kinderen. Hij of zij kan moeilijk nieuwe bewegingen leren. Bewegen gaat moeilijker of onhandig.
U ziet dit al op jonge leeftijd. Of een juf of meester of begeleider op de kinderopvang ziet het.
Kinderen met DCD hebben vaak 1 of meer van deze dingen:
- Vaak struikelen, botsen of dingen laten vallen.
- Leren fietsen of leren zwemmen lukt maar niet.
- Moeite met gym.
- Moeite met dingen op school, zoals (netjes) leren schrijven, knutselen, knippen.
- Moeite met gewone dingen, zoals veters strikken, aan- en uitkleden, eten met bestek.
Dit kan problemen geven met leren op school of tijdens sporten. Of thuis en bij het spelen met vriendjes. Hierdoor hebben kinderen met DCD vaak minder zelfvertrouwen.
Uw kind kan boos worden als iets niet lukt. Of is bang om fouten te maken. Uw kind kan ook sneller moe worden van bewegen. Uw kind wil misschien niet meer spelen of sporten, omdat hij of zij het toch niet goed kan. Dit is erg vervelend voor uw kind. Ook voor u als ouder en de rest van het gezin kan het moeilijk zijn.
Maar DCD komt ook regelmatig samen voor met andere problemen in de ontwikkeling. Zoals:
- een stoornis in de aandacht en concentratie (ADHD)
- autisme
- veel moeite met praten en taal begrijpen
- veel moeite met leren, zoals schrijven en lezen (dyslexie) of rekenen (dyscalculie)
Oorzaken
We weten niet precies wat de oorzaak is van DCD. Sommige onderzoeken laten zien dat hersenen van kinderen met DCD zich net iets anders ontwikkelen dan de hersenen van kinderen zonder DCD. Soms komen problemen met bewegen of DCD vaker voor in bepaalde families.
Diagnose
Onderzoek naar DCD
Een revalidatiearts voor kinderen en verschillende therapeuten onderzoeken samen uw kind. Als ouders krijgt u vragen over uw kind. Bijvoorbeeld hoe het op school gaat en hoe het thuis gaat. Ook uw kind zelf zal vragen beantwoorden. De juf of meester van uw kind kan ook informatie geven. Of anderen die uw kind vaak zien, zoals opa en oma of leiders van de kinderopvang.
De therapeuten doen testen met uw kind om te kijken hoe uw kind beweegt. Bijvoorbeeld testen met een bal vangen of evenwicht. En ze kijken hoe uw kind dingen doet, zoals aankleden, een boterham smeren, schrijven en spelen.
Uw kind heeft mogelijk DCD bij deze 4 dingen:
- Bewegen en leren van nieuwe bewegingen gaat slechter dan bij kinderen van dezelfde leeftijd.
- Uw kind heeft hier last van op meer plekken, bijvoorbeeld bij het doen van dingen thuis, op school en bij het spelen en sporten.
- De eerste problemen zijn er al op jonge leeftijd.
- De problemen komen niet door iets anders, bijvoorbeeld een andere ziekte.
Beleid
Adviezen aan ouders:
- Vertel de therapeut waar uw kind op dat moment de meeste moeite mee heeft. Vertel ook waar uw kind goed in is. Dit is belangrijk voor de behandeling.
- Vertel uw kind wat al goed gaat. Dit is goed voor het zelfvertrouwen van uw kind.
- Moedig uw kind aan om te blijven oefenen en bewegen. Vraag hulp aan de therapeut hoe u dit het beste kunt doen. Geef complimenten als uw kind blijft oefenen, ook als het moeilijk gaat. Geef complimenten als uw kind zijn of haar best doet.
- Help uw kind met bewegen door te oefenen met de dagelijkse dingen. Uw kind kan bijvoorbeeld helpen met eten koken, zelf brood smeren of zichzelf aan- en uitkleden.
- Uw kind leert van de therapeut manieren hoe hij of zij kan omgaan met moeilijke dingen. Probeer uw kind hierbij te helpen.
- Moedig uw kind aan om te spelen met andere kinderen. Bedenk samen wat uw kind leuk vindt om met een ander kind te doen. Bijvoorbeeld een spelletje aan tafel of spelen in de speeltuin. Help uw kind hier eventueel bij.
- Moedig uw kind aan om nieuwe dingen te blijven proberen. Zoals een nieuwe sport of een nieuwe hobby. Bespreek met uw kind en de therapeut welke sport of hobby geschikt kan zijn voor uw kind.
- Kinderen met DCD hebben meer oefening nodig om iets te leren. Uw kind kan boos of verdrietig worden als iets niet direct lukt. Of doen alsof hij het niet leuk vindt. Blijf rustig en geduldig.
- Deel een taak op in kleine stapjes. Uw kind merkt dat het sommige stapjes al wél kan doen. Een therapeut kan hiervoor tips geven.
- Stel gerust vragen aan de therapeut. Bijvoorbeeld over uw kind, over DCD of de behandeling. Vertel ook wat u zelf nodig heeft om uw kind te kunnen helpen.
Behandelingen:
Voorbeelden van behandelingen zijn:
- NTT: dit is een speciale methode om te oefenen met taken die kinderen moeten leren, zoals veters strikken, schrijven, fietsen of gymmen. Samen oefenen de therapeut en uw kind op een speelse manier om taken toch te laten lukken.
- CO-OP: hierbij leert uw kind manieren om met de moeite met bewegen om te gaan. Vooral bij de dingen die uw kind elke dag doet thuis en op school. Uw kind leert om een stappenplan te maken voor een taak en daarmee te oefenen. Eerst in de therapie, daarna thuis en op school. Uw kind leert ook stappenplannen bedenken voor andere lastige taken.
- Uitleg geven over DCD. Hierdoor begrijpen uw kind en uw gezin beter wat het is voor uw kind om DCD te hebben.
- Actieve videospellen spelen, bijvoorbeeld op de WII-fit. Hiermee kunnen kinderen op een leuke manier veel bewegen.
- Meer bewegen en oefeningen doen. Zo kan uw kind een betere conditie krijgen, meer kracht krijgen of leniger worden.
- Tips om te oefenen thuis en op school.
Wie behandelt mijn kind met DCD?
Wie uw kind helpt, hangt af van waar uw kind het meeste last heeft.
- Uw kind kan hulp krijgen van 1 of meer van de volgende mensen: kinderfysiotherapeut, kinderergotherapeut, kinderoefentherapeut, logopedist, psycholoog, pedagoog, kinderrevalidatiearts.
- Op school kunnen de volgende mensen helpen bij de behandeling van uw kind: juf of meester, gymleraar of -lerares, schoolcoach en onderwijsondersteuners, zoals intern begeleiders, ambulant begeleiders, (motorisch) remedial teachers.
Beloop
Veel kinderen met DCD houden problemen met bewegen of dingen doen. Ook als ze in de puberteit komen en volwassen worden. Pubers en volwassenen kunnen bijvoorbeeld langzaam of slordig zijn met schrijven of koken. Of moeite hebben met leren autorijden en het rijbewijs halen. Maar ook met balsporten (vooral in een team). Ook vinden ze het vaak moeilijk om dingen te plannen, te organiseren of mee te doen met anderen. Zoals samenwerken met andere studenten of een uitje met collega’s. Ze kunnen bijvoorbeeld zenuwachtig worden van netjes moeten eten in een restaurant.
Bijlagen
Meer informatie:
– Meer informatie over onhandig bewegen en DCD is te vinden op de website van oudervereniging Balans
– Wat andere mensen vinden van een ziekenhuis of arts: Zorgkaartnederland.nl.
Referentie: Thuisarts